Posts

Posts uit 2012 tonen

Madame 21

Ik geloofde er niks van. Natuurlijk geloofde ik er niks van. Of zagen jullie me echt aan voor zo’n hysterisch vrouwmens waaraan een vermoeide medewerker van de sterrenwacht drie keer moest uitleggen dat er geen complot was, en dat als het toch waar moest geweest zijn, hij wel wat andere dingen zou doen dan in een stoffig kantoor bange mensen zitten gerust te stellen. Als ik ze zelf niet verzonnen heb, geef ik geen donder om complotten, zelfs niet die met desastreuze afloop. Meer nog, ik begreep niet eens waarom er zoveel aandacht aan dat vermaledijde getal moest besteed worden. Je kon er gewoon niet langs kijken of luisteren, zelfs al zou je dat gewild hebben.   “Tot volgende week,” zeiden de mensen en vervolgens al dan niet ernstig: “Als we er dan nog zijn tenminste.” Na een overdosis 3 keer 12   was het ineens één en al Maya’s en 21. Van alle kanten werd je bestookt: krant, televisie, facebook, twitter, aan bushaltes, in de rij aan de kassa,... . En dan, het ontluisterende moment

Microben

“Dat is toch zo,” zegt hij. “Als kinderen ziek zijn, dan is iedereen daarmee bezig. De juf en de dokter en de mama en de papa. Aan kinderen zie je het ook beter als ze ziek zijn. Dan hebben ze van die kleine, triestige oogjes.” Hij kijkt me aan met de blik van een bezorgd, groot mens. “En ze mogen thuis blijven,” legt hij verder uit en frummelt wat aan zijn onderlijfje dat niet achterstevoren maar wel verwrongen rond zijn lijf hangt, omdat hij zich na het wassen waarschijnlijk niet goed afgedroogd heeft. “En dan krijgen ze snoep en iets lekkers om te drinken. Maar volwassen(en) niet, hè mama.” Ondanks zijn ernst probeert zoon ondertussen een hangende spagaat: één voet op een rieten bankje en de andere tegen de spijl van de deur. Ik plooi handdoeken. Er zit een beetje prikkeldraad in mijn keel. Mijn beenderen zijn nog steeds elastisch.   Het begon met een vulkanisch hoofd en een pijnlijk, rillend omhulsel dat geen aanraking meer wenste en koude handen die niet zouden misstaan bij ee

(Miss)verkiezingen

Hij trapt in de gang tegen een bal. Dat mag niet, maar soms kan ik er tegen en zeg ik er niets van. Tot nu toe heb ik niet de indruk dat mijn wisselvalligheid hem al te erg in de war brengt. Hij zegt met een grijns dat hij maandag niet naar school moet, omdat er vandaag Missverkiezingen in zijn lokaal zijn. Ik heb hem al drie keer geduldig verbeterd. “Wat is dat dan, verkiezingen?” vraagt hij uiteindelijk. Een mens moet nadenken vooraleer hij iets zegt. Ik had veel liever uitgelegd wat een Missverkiezing inhoudt. Er staan veel kandidaten op een podium te roepen voor aandacht, maar in de politiek is het niet de kandidaat met het schoonste lijf dat zal winnen. Het had waarschijnlijk meer met eindigheid dan met esthetiek vandoen dat BDW aan zijn dieet begon. Ik praat met mijn zoon over politiek en ja, ik maak er een karikatuur van, het middel bij uitstek om dingen, waarvan je niet zo erg veel begrijpt, over te brengen aan iemand, die er nog minder van snapt. Het is niet omdat ik wel een

Intermezzo

Bericht aan hen die mijn blog regelmatig bezoeken en zich afvragen of ik ergens onderweg mijn inspiratie of goesting verloren ben: Niets is minder waar, lieve mensen, het zit zo: ik zoek naar evenwicht. Er is het parttime werk, er zijn Man, Poppy en Prins en sinds kort is er een contract bij Prometheus Uitgeverij. Ik schrijf een boek. Het is dat ik niet zo een fan ben van uitroeptekens, maar u mag ze er gerust bijdenken. Of een wolk, en ik erop. Of een wild bonkend hart. Een tripje naar Amsterdam en op de stoep voor de uitgeverij in de zon kijken en haast ontploffen van blijdschap. Ondertussen ben ik afgedaald naar mijn schrijversstoel en tafel, staan de voeten op de grond en schrijf ik elke vrije minuut aan dat boek. Dat boek. Dat boek! U begrijpt wat ik bedoel: ik zoek naar het evenwicht tussen wat was en dat wat er nu, zo verrassend, nog bij komt, die grote droom die nu misschien dan toch, als ik er maar hard genoeg voor werk, werkelijkheid gaat worden. Met als gevolg dat het hier

Beetjes Frankrijk (5,6)

Poppy is vandaag zeven geworden en dus mag ze mee gaan kajakken. Verleden jaar hadden we een leeftijdsgrens verzonnen. Ze is dat niet vergeten en we kunnen nu geen enkele reden meer verzinnen om haar niet mee te laten gaan. Geen haar op mijn hoofd denkt eraan om vrijwillig in zo een drenkelingenbootje te stappen, maar man ziet er geen probleem in om zich over het addergebroed te ontfermen en stelt me gerust dat het water voor het overgrote gedeelte laag staat. Ik blijf veilig thuis, lees en kijk naar de gigantische horzel die dagelijks om geheimzinnige redenen een toertje rond de omgevallen stronk komt maken. Dat is spannend genoeg voor mij. De jongen in het boek ‘de alchemist’ van Coelho reist naar Afrika en wordt bedot. 'Hij bedacht dat hij, toen de zon ’s morgens was opgekomen, op een ander continent had gezeten, herder met zestig schapen was geweest en een afspraak had gehad met een meisje. Hij was geen herder meer en had niets meer, niet eens geld om terug te gaan en opnieu

Beetjes Frankrijk (4)

Het is windstil deze morgen. De gesprekken in het zeteleiland van de kinderen meanderen van snurken naar armbanden en hondjes naar pennenzakrock en een auto die ondersteboven gaat naar de aardbol in Bredene waar je zelf een weerbericht kan uitzenden. Ze zitten gezellig met blote schouders tegen mekaar te keuvelen. En even later aan de tafel gaat het door, want prins vindt dat er twee Olympische balletjes in de doos Cornflakes moeten zitten omdat dat op de voorkant én de achterkant aangegeven staat. Nicht begint omstandig uit te leggen waarom dat niet zo is. Ze weet niet waar ze aan begint. Van mij mag hij thuis tot aan zijn elleboog in de doos dabben om zelf   te ontdekken dat er maar eentje in zit. Hij kan maar beter zo snel mogelijk ingewijd worden in de lepe wereld van de reclame. Op de doos van nicht staat: Crunchy Muesli, een moment van intens plezier. Het is woensdag, windstil, 30 graden Celcius en het is markt. Wij zweten ons dapper door het volk heen en plukken hier en daar w

Beetjes Frankrijk (3)

Ze smeren mijn rug in, de meisjes. Peutertje pauw kan er maar niet genoeg van krijgen. Gaat eindeloos bedelen bij mama voor nog wat. Doe maar, meisjes, denk ik, want het is zo fijn, zo fijn met die kleine aspergevingertjes. De wind, jaloers geworden, laat van zich horen. Ze heeft de opblaaszetel op de dorre plukjes gras gesmeten en de krokodil ligt op haar rug tegen de roestige draad van de druivenranken.   Nonkel, vraagt prins, wat ga je doen? Schoonbroer komt in zwembroek de trappen af. Het is ons allemaal overduidelijk wat schoonbroer gaat doen, maar prins is een meester in het stellen van overbodige vragen. Het gras maaien, zegt schoonbroer droogjes. Wij lachen, terwijl zoon zich in alle ernst afvraagt waar de grasmachine dan wel is. Een grote witte vlinder zeilt over het water van het zwembad. Ik ken haar naam niet. De plastieken walvis loert over de badrand en lijkt me uit te lachen. Hoog boven ons zweeft een enorme vogel door de lucht.   Welke vogel is dat? vraag ik aan zus.

Beetjes Frankrijk (2)

Al dat groen rondom ons en daar op de heuvel het dorpje Cornillon. Eén enkele onzichtbare weg met blikkerende autootjes die het uitzicht in een rechte horizontale lijn doorklieft, maar het lijkt allemaal niet echt, onbeduidend, schattig,   auto’s in speelgoedformaat. Je zou niet verwonderd zijn als uit het blauw ineens een grote kinderhand tevoorschijn zou komen om met de minivoertuigjes te spelen. Wij mogen klein en zorgeloos zijn in deze omgeving. Ik lees ‘dagboek zonder data’ terwijl mijn zus de twee eerste hoofdstukken van mijn manuscript op haar knieën heeft. Ik moet me bedwingen om niet voortdurend te vragen hoever ze al zit. Het boek van Enid Bagnold is vertaald door Erwin Mortier. In de inleiding schrijft hij dat men haar vroeg waarom iemand schrijft. Zij antwoordde: ‘Het is de vloeiende reden om te leven.’ Ik ben al verkocht. "... achter hen, onder hen, bezit ik die taaie, geheime vrijheid van een instituut, die als de wind door me heen jaagt en mijn gemoed optilt als

Beetjes Frankrijk (1)

Het fotoapparaat lag zichzelf nog op te laden in het bureau van man. In de koelkast nog een boterhamdoos met ronde broodjes en kipsalade. Op het kastje in de badkamer een paar opgerolde kousen, voor onderweg in de auto tot die niet meer nodig zouden zijn eens de poort van de zon voorbij. Op vakantie gaan is dingen meenemen die je niet nodig hebt en dingen vergeten die je wel nodig hebt. Onderweg in een tankstation zit hoog aan een raam een ongelukkig vogeltje ingesloten. Een dronken jongen ligt met zijn hoofd op een tafeltje te slapen. Een opengescheurde zak chips op de grond. Vanaf het moment dat we de deuren openden woei de urinegeur onze neuzen in. Het vogeltje piept angstig, fladdert halfslachtig tegen het venster. Gevangen. Net zoals wij met onze volle blaas. Dan is er het eerste zonnebloemenveld. Eenmaal Lyon voorbij is het licht anders. Er is eindelijk zon tussen de wolken die nu slechts nog een onschuldig schaduwbuikje hebben. Man rijdt. Ik deel broodjes uit. Dat is heel

Regenboog

In den beginnen was er de vrije wil. Dat heeft hij in een verstrooid moment zo beslist en dus heeft hij het er eigenlijk zelf een beetje naar gemaakt dat de mens zijn heil in de wetenschap ging zoeken. Niet dat ik helemaal van god los ben, ’t is te zeggen, ik hang nog enigszins vast met een veiligheidsdraadje, want het is een toornig wezen, hij die ons naar zijn evenbeeld zou geschapen hebben. De tijd dat ik hem na elke ontkenning stilletjes mijn excuses aanbood, is ondertussen voorbij.   Maar toch, zie je me al staan straks, helemaal op mijn ongemak, cirkeltjes in de wolken draaiend met de punten van mijn schoenen en dat het baardwezen dan   ‘Awel?’ dondert? Als ik niet al morsdood was, zou ik wel eens een tweede keer kunnen sterven van de schrik. Mensen die van god los zijn, dienen hun kinderen niet naar een katholieke school te sturen. Dat spreekt voor zich. En bovendien was onze prins een schrikachtig kind dat als baby na elk onverwacht geluid, een deksel die op de grond kletterde

Soms vergeten we de liefde

Om twee uur stap ik van de trein en klimt opa de ladder op. De zon schijnt. Opa probeert op het dak een latje vast te zetten. De ladder schuift. De hersenen werken razendsnel, maar de reactie volgt trager. “Opa is gekwetst. We moeten nog even wachten op nieuws vanuit het ziekenhuis.” Ik formuleer mijn zinnen voorzichtig, want prins is een gevoelig en fantasierijk kind. Poppy slaat haar handen dramatisch voor haar mond. Prins informeert naar de hoofdwonde. Of ze J-of L-vorming is. Hij plaatst wijsvinger en duim op zijn voorhoofd ter verduidelijking. Voor het eerst sinds ik laat werk op woensdag   blijven de kinderen niet slapen bij oma en opa. Ze mogen wel even op bezoek. Voor de geruststelling. ‘De wonde is C-vormig,’ laat prins me weten, als ik me bij hen voeg. Even later zwaait opa ons dapper uit met één arm. Het wit verband op zijn neus steekt scherp af tegen de gebruinde huid. Een indrukwekkend litteken, bedenk ik met iets van plaatsvervangende pijn.   Het is stil op de achterba

Een hart in een doosje

In het eerste studiejaar begon het te kriebelen. Dat merkte ik toen op mijn dagelijks gestelde vraag ‘hoe is het geweest op school’ een ‘goed, we hebben meisjes gespioneerd’ volgde.   Enige tijd later vroeg hij me of ik geen mooi doosje voor hem had en toonde me in zijn openvouwde handje een steen in de vorm van een hart. Terwijl hij het geschenkje met de grootste omzichtigheid op een watten bedje in een cilindervormig horlogedoosje schikte, droomde hij luidop een beetje weg over het frêle meisje in zijn klas. Ik smolt en vermoedde dat zij dat weldra ook zou doen, maar het   draaide enigszins anders uit. Prins kwam na school naar huis met zijn hart in zijn knuistje en zijn kwetsbare jongensziel onder zijn arm. Over het doosje, het mag gezegd, was ze laaiend enthousiast geweest. ‘O, leuk, hier kan ik mijn armbandjes in leggen,” had ze gekird. Maar het hartje was als een zielig schuitje tegen zijn boterhammendoos gestrand, nadat ze het hem achteloos tussen de kruimels door terug had toeg

Ik bel wel met mezelf

Mijn dochter heeft een nuchtere geest. Dat weten we al sinds dat ze het bestaan van draken afdeed als onzin en bijgevolg ook zichzelf bevrijdde van de angst voor het donker. Gisteren deelde onze bijna zevenjarige Poppy, nadat ze zich in de grootste stilte over het bestaan van de paashaas gebogen had, argeloos haar conclusie mee aan haar oudere broer. Prins wordt negen jaar in de zomer en hij zal zowat de enige in zijn klas zijn die nog in paashazen gelooft. Daar staat hij nu, in het midden van de woonkamer, een beetje verloren en hoofdschuddend   naar zijn zus te kijken. “De paashaas bestaat niet,” zegt ze en onderstreept alle zinnen van haar betoog met strakke armbewegingen. “De paashaas loopt op vier poten. Als die eieren moet gaan leggen, moet hij op twee poten lopen. En dat kan een haas niet. Dat heb ik op televisie gezien. En hij kan ook niet praten. Hij heeft een mond, maar hij kan niet praten. Dus de paashaas bestaat niet, prins.” Prins lijkt zich onaangedaan op een speelgoedj

Wijvenweek (5) - Schat

Veel kan ik niet. En al helemaal niet veel tegelijk, maar   ik heb wel een klein talent: ik kan in het park die haan zien, die prachtige, enorme haan. Hoe hij over het grasperk statig komt aan paraderen. Hoe hij traag aan me voorbij schrijdt. Als een koning. En tegelijk voel ik iets. Iets dat zich moeilijk laat beschrijven. Het licht misschien, of het gebrek eraan. Het groener gras misschien. De manier waarop een eend over mijn hoofd afdaalt naar de vijver. Of de vijver zelf die koel, grijs en geheimzinnig de lucht weerspiegelt. Of dat allemaal tegelijk. Hoe de dingen samenspannen en mijn verbeelding op hol doen slaan, want zomaar,   ineens kan ik me voorstellen dat de haan een horloge uit zijn borstveren plukt en moppert dat hij nog te laat gaat komen. Het is niet ondenkbeeldig dat ik straks in een konijnenpijp beland. Ik kan niet veel en al helemaal niet veel tegelijk, maar ik kan wel kleine dingen vangen. Ziehier, de trotse eigenaar van een persoonlijk museum van miniaturen. Ze dra

Wijvenweek (4) - Schop

Beste lezer, Als je schrijft over iets zuurs, is de kans groot dan je zelf klinkt als een augurk. En dat wil ik niet. Daarom heb ik Pippi Langkous ingeschakeld . Ze is dan wel groot geworden – de pillen van de zolder bleken niet te werken -   maar haar paard loopt nog steeds rond in Villa Kakelbont   en ze eet nog regelmatig slagroomtaarten voor ontbijt. Haar vlechten heeft ze ingeruild voor een onbestaanbaar hoog kapsel, maar haar puntige heksenschoenen zijn nog altijd een maatje te groot. Want goede dingen, zo beweert zij, moet je niet veranderen. Zo blijft ze nog steeds om meducijn vragen, ook al weet ze ondertussen wel beter. Toen ik haar mijn probleem voorlegde, kwam ze onmiddellijk van het dak af waar ze lag te zonnen met mijnheer Nilson en zocht de apotheker op. Ziehier het verslag van haar bezoek. “En wat mag het wezen?” vroeg de oude man. Als kind bracht ze hem al eens in verwarring, maar nu waren haar bezoekjes een welkome afwisseling tussen de saaie om Dafalgan en Nur

Wijvenweek (3) - Schade

Een getuigenis, zelfs een fictieve, zegt soms meer dan een mening: De eerste keer dat ik het gedicht las, ik weet dat nog goed. In de lege wachtkamer van de dokter was het. “Zo tedere schade als de bloemen vrezen/Van zachte regen in de maand van mei.” Zo begon het. Ik ben niet zo voor gedichten, maar daar en toen heb ik dat gedicht zeker tien keer gelezen. Om mijn gedachten te verzetten. Om de tanden die niet meer in mijn mond zaten te vergeten. Toen de dokter mijn wenkbrauw bijeennaaide dacht ik de hele tijd ‘tedere schade, tedere schade’ en ik gaf geen kik. Ik lach nog liever dan dat ik jank. We waren nog geen twee maanden samen toen zijn vuist over de tafel heen naar me toeschoot. Want ik zeg u, ik was direct verkocht toen ik zijn scheve lachje zag, als dat van de cowboys op televisie, maar hij kon hard slaan. Knokkels van staal had hij. Tedere schade, ik was daardoor gepakt, ik proefde die woorden tussen het bloed in mijn mond door. Ik heb het gedicht toen uit dat boek gescheur

Wijvenweek (2) - Schuld

Vandaag moest ik voor de rechtbank verschijnen. Mij werd ‘diefstal van momenten’ ten laste gelegd. Nog voordat mijn zitvlak het beklaagdenbankje raakte, stak de aanklager al van wal. “Bewijsstuk nummer één,’ riep hij een toonde het publiek een pan met gestold vet. “Is dit uw pan?” vroeg hij en keek daarbij iets te zelfvoldaan naar mijn goesting. “Ja, maar…, wierp ik tegen. De aanklager legde me echter snel het zwijgen op: “Enkel antwoorden met ja of nee, mevrouw.” “Ja,” piepte ik. De pan, zo stelde het heerschap, stond daar al een avond, een hele nacht én een hele dag te verkommeren op een   - hij haalde luidruchtig zijn neus op – aangekoekt fornuis. Helaas was dat bewijsstuk iets te onhandelbaar gebleken om naar de rechtbank te sleuren.   Maar daar werd verder niet op ingegaan, stelde ik enigszins verongelijkt vast. Zo begon het dus. En daar bleef het niet bij: de aanklager loodste het publiek van de pan naar de verminkte en geschroeide strijkplank die artritis in haar poten had

wijvenweek (1) - Schoon

Die keer dat ik in bed lag. Een warme zomernacht was het en ik had niet veel om het lijf; een weinig flaterende onderbroek die vloekte met de mottige bh die ik droeg, omdat ik nog borstvoeding gaf. Mijn lijf, dromend en dus achteloos, met duidelijk zichtbare sporen van de zwangerschap. Hij had, zoals altijd om ons niet te storen, de slaapkamer op de tast doorkruist en het licht in de badkamer aangedaan. En in die streep licht had hij naar ons gekeken. Naar mij in het grote bed, diagonaal tussen slordige lakens. Naar ons vers kind in haar kleine bedje dat aan mijn rechterzijde met twee voorpoten een stapel forse sprookjesboeken besteeg tegen het duivelse terugvloeien. En naar onze tweejarige prins van oranje in een iets groter bed aan mijn linkerzijde. “Schoon,” zei hij de volgende ochtend. “Schoon. En wonderlijk. Telkens wanneer de kinderen zich op een andere zij draaiden, draaide je met ze mee.” En dan die andere keer, dat ik aan de tafel zat te schrijven met mijn bril scheef op

Diesel of benzine

Wat hij wil: de felste gladiator zijn van het park, de bal hard wegtrappen, over de garage als het moet, met zijn hoofd in zijn nek het grijs uit de lucht kijken, snode plannen beramen met zijn vriend. Wat hij niet wil: de weg afleggen van zetel tot tafel, op zijn stoel gaan zitten en zijn huiswerk maken. Hij staat op zijn hoofd in de zetel en kijkt naar de zoveelste herhaling van Heidi in de bergen. Al drie keer heb ik hem bij me geroepen, maar het kind veinst tijdelijke hardhorigheid. Dus voeg ik wat dreiging in mijn stem toe: “Kom, prins! Nu!”   “Ik kom niet!” bijt hij me toe. Misschien voelt hij het, de halfhartigheid in mijn vraag. Kinderen hebben bijzondere antennes: zij registreren feilloos de twijfel die zich regelmatig schuilhoudt achter de woorden van volwassenen. Ik herinner me ineens een voorval. In een ver verleden vloog op een zonnige zomerdag mijn neef met schommel en al tegen mijn hoofd. Een roestige spijker boorde zich een weg naar mijn schedel. Van de leraar kreeg ik

Het zat zo...

Het zat zo, hij was een ventje op een communiefoto op het nachtkastje van mijn zus, zijn haren waren o zo blond en lagen netjes in de plooi, en zijn jasje was blauw met revers, och, een mens kon niets anders dan daar engelenvleugels onder vermoeden, zo lief zag dat ventje eruit. Het zat zo, hij was de tengere jongen die soms met zijn lief voorbij fietste in de straten van mijn dorp, en als ik nu zoek in het archief onder mijn hersenpan, dan vind ik daar geen groet of een in elkaar gehaakte blik van terug, en ergens is het betreurenswaardig dat dingen verloren gaan omdat we nog niet weten wat er van zal komen. Want het zit natuurlijk zo, dat we niet alles kunnen weten, het is mogelijk dat die jongen en ik gelijktijdig wakker lagen en dezelfde treinen hoorden voorbijrijden,  heel goed mogelijk, want we woonden niet ver van mekaar, misschien schrokken wij van dezelfde vliegtuigen op,   wie weet of niet dezelfde vogel door ons heen klonk, gisterenavond, elk alleen (Rilke) , het is mogeli

Een triest verhaal

Herkent u het, de zoete melancholie bij het ontwaken van je innerlijke kind? Enkele weken geleden. Prins en zijn vrienden spelen in het park dat grenst aan onze tuin. Door mijn keukenraam op de eerste verdieping zie ik één van hen aan onze tuinpoort op uitkijk staan. De andere drie, waaronder mijn zoon, zijn onzichtbaar. Ik vermoed dat ze achter de garages, die onze tuin aan de linkerzijde afzoomt, aan het rommelen zijn in de brokstukken van afgebroken koterijen. Zoon en buurjongen hebben in het verleden al regelmatig pogingen gedaan om er in een hoekje van het park een kamp van te maken. Een doorn in het oog van onze buurman, vermoeden wij, ook al onderhoudt hij aan de andere zijde zelf een clandestien tuintje. Slordige kinderkampen zijn natuurlijk enkel schoon in de ogen van achtjarigen of van hen die nog weten hoe het was om acht jaar te zijn. Hoe dan ook, ik ruik kattenkwaad, maar grijp niet onmiddellijk in. Ik heb toch zelf ook nog kampen gebouwd. Valstrikken uitgezet. Ik heb oo

De beul en de sater

Ik sta nog steeds achter de tekst die ik onder deze titel schreef, en heb er ook nog geen klachten over gekregen. Toch heb ik besloten hem te verwijderen, omdat ik het gevoel heb dat anderen er last van zouden kunnen ondervinden . Al doet deze zelfcensuur, moet ik bekennen, toch wel een beetje pijn.