Posts

Posts uit september, 2010 tonen

Ik hoew van je lieft mama ik

Er zullen ongetwijfeld families bestaan die erin slagen om hun avondeten in totale stilte naar binnen te werken. Naar het schijnt hoort dat ook zo. Al is de reden daartoe mij onduidelijk. Ons gezin blinkt nochtans uit in de knabbel/babbelcombinatie en wij hebben tot nu toe daar nog geen slokdarmverstuikingen of andere kwalen aan overgehouden. Integendeel, het is net op zulke momenten dat de kinderen ons als ouders met (volle) mondjesmaat toelaten in hun leventje buiten de deuren van het nest. Vanavond werd ons een blik gegund op de speelplaatsliefde van onze vijfjarige dochter. Tussen twee happen door blijkt dat ‘ze niet meer op Q. is’. De toon waarop ze ons dit meedeelt, verraadt een bewonderenswaardige berusting. Als had ze net om nog een beetje meer rijst gevraagd. “E. is al op Q.. En nog andere kinderen ook,” licht ze verder toe en wij, die haar ondertussen al goed kennen, begrijpen. Het wordt popppy te druk in haar liefdesparadijs. Tot overmaat van ramp blijkt Q. zelf dan weer o

Schots rokje

Daar staat ze. Aan de toog. Ze bestelt een drankje. Schots rokje aan. En daaronder een stel welgevormde benen. Jong nog. En blond. Hebben de mannen haar gezien? Natuurlijk hebben de mannen haar gezien, het zal nog niet, dat zijn gezonde jongens. Met testosteron. Die mannen moeten daar naar kijken. Dat is de natuur. “Goed voorzien van oren en poten,” grijnzen ze eensgezind. En dan zien de vrouwen haar ook. Of beter nog, ze zien dat de mannen haar zien. Draaien boos met hun ogen. Gespeeld boos, want hun mannen mogen daar naar kijken. Natuurlijk wel. Zo een kort Schots rokje. Dat zijn gezonde jongens. Met testosteron. Die moeten dat zien. Dat is de natuur. Zijn ze niet jaloers? Ach welnee, zo flauw zijn ze niet. Meer nog, ze kijken net zo graag naar dat heupwiegend geruit stukje textiel. De voorgevel is ook dik in orde, oordeelt het deskundig oog der mannen. Maar zo ver waren de vrouwen nog niet. Die waren net iets te lang blijven hangen bij het perfecte kontje. Maar nu stijgt hun blik

De kardinaal en het vogeltje (of Godfried en de mus)

De kardinaal kijkt door het raam. Twee vogeltjes spelen tikkertje in een boom. Een lieflijk tafereel dat hij in rustiger tijden gaarne gadesloeg, maar vanbinnen in hem roert er zich nu van alles. De onrust borrelt zuur omhoog in zijn maag. Na het verhaal van Roger was hij uit de lucht gevallen. Niet als een engel, nee. Als een stom stuk graniet tegen de vlakte geslagen en verdoofd blijven liggen. Natuurlijk was hij uiteindelijk toch in beweging gekomen en vertrokken, maar hij kon bij god niet recapituleren hoe hij thuis geraakt was. En wat er door zijn hoofd gevlogen was onderweg. Ergens ligt hij daar nog steeds, in totale verbijstering. Sindsdien zit er een vloek in Godfried. Hij onderdrukt het, natuurlijk, zoals hij dat in gezelschap doet met een boertje na het eten. Maar weg is het niet. 't Zit daar blijkbaar goed. Om hem te pesten. Of te testen. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. De vogels lijken met elkaar te praten. De maakt hem enigszins nieuwsgierig en hij opent het raam.

Communautaire knuffels

Onderweg van school naar huis komt er een man langs me lopen. “Heb je dat gezien?” vraagt hij. De verontwaardiging spat van zijn gezicht af. “Schandalig is het. Heb je gezien hoe hard ze hier rijden vlak aan een school?” Hij schudt zijn chagrijnige kop, trekt diepe rimpels in zijn voorhoofd. Het is hem aan te zien dat hij dat al eerder heeft gedaan. “Huhu,” mompel ik, want ik moet eerlijk bekennen dat ik het niet gezien heb, maar ik denk er niet aan om zijn woorden in twijfel te trekken. “Een man die 140 rijdt naar zijn werk in Leuven. Die pakken ze wel. Die mag zijn centen gaan neerleggen. Terwijl ze het hier allemaal laten gebeuren. Hier mag dat allemaal.” Verongelijkt trekt hij zijn mondhoeken nog verder naar beneden. Een mens wordt daar niet schoner van. “Huhu,” knik ik halfhartig. “En tegen die bruine mannen doen ze al helemaal niks. Die mogen alles.” Huhu? Hoe zijn we ineens bij ‘die bruine mannen’ beland? Ik word kriegel als ze zo beginnen. De kinderen huppelen een paar

Eén september

Kinderen gaan vandaag de dag blijkbaar graag naar school. Dat wordt mij door hun ouders bevestigd. Ik vind dat verdacht. Toen ik een jaar of acht was, heb ik mijn hoofd eens in de diepvriezer gestoken. Niet om af te koelen. Aan mijn kiekenbrein was er om de één of andere reden het grandioze idee ontsproten dat als ik maar genoeg koude lucht in zou ademen, ik vast en zeker een verkoudheid, griep of longontsteking zou oplopen. Mijn acteertalent was beperkt, dus ik moest wel echt ziek zijn om aan school te kunnen ontsnappen. Het haalde allemaal niets uit, maar ik had tenminste geprobeerd. Mijn kinderen doen niet eens een halve poging om er onderuit te komen. “Gaan jullie graag terug naar school?” pols ik nog even voor de zekerheid. “Ja hoor!” bevestigt het koor olijk. De volgende ochtend, één september: het is zover. Mijn kinderen liggen nog te slapen alsof hun leven ervan afhangt. Voorzichtig vlei ik me tegen die zalig warme lijfjes aan en fluister hen in de oortjes dat het tijd is om