Posts

Posts uit 2010 tonen

The lady in pink in 2011

Het nieuwe jaar, wij hebben dat nodig. Pas dan, en geen seconde eerder, kunnen we als een slang uit onze oude huid kruipen en glad, glanzend, nieuw de rest van ons blinkende leven inglijden. In december zitten we nog in een impasse; we zijn moe, leeg, op, klaar voor winterslaap en de vergetelheid. Maar in januari worden we wakker, klaarwakker, en strekken ons uit. In december proppen we onze logge lijven vol voedsel, gieten de drank in wijd opengesperde kelen (met een trechtertje, zo u wil), liggen als bleke padden in één of andere zetel te vegeteren. Maar in het nieuwe jaar schieten we in onze loopschoenen, rennen onszelf voorbij, geven schrikachtige eekhoorns het nakijken en pompen onze vege lijven vol zuurstof. De voedselpiramide wordt opgeruimd weer afgestoft. Want zijt gerust, uit de schamele ruïnes van wat ooit ons lichaam was, zal een triomfantelijke kathedraal oprijzen, met onder de gewelven voldoende ruimte voor de echo’s van een gezonde geest. Want we gaan de namen van bomen

In 'Den Engel'

Het is kerstavond en de koning denkt na. Naar jaarlijkse gewoonte heeft hij zijn chauffeur opgedragen om zomaar wat rond te rijden. Daar wordt onze vorst rustig van. En met de rust in het hoofd komt ook de inspiratie voor de jaarlijkse kerstboodschap. Toch wil het dit jaar maar niet lukken. Uren rijden ze nu al rond. Wat wil je ook , denkt hij vermoeid, met die economische crisis, die aanhoudende burenruzie in mijn koninkrijk en in het venijnige staartje nog een clerus die zich vreselijk misdraagt. In tegenstelling tot zijn godsvruchtige broer heeft hij er absoluut geen zin meer in om ook dit weer met de hermelijnen mantel der liefde te bedekken. Met de Koninklijke poten stevig in de Belgische potgrond geplant, verkiest hij de tastbare, koele pint boven het plakkerige prakje dat ze in het hiernamaals schijnen te serveren. Muurvast zit hij met zijn toespraak. Met dichtgeknepen ogen tuurt hij naar buiten waar een hysterische wind witte vlokken tegen de voorruit jaagt. Paola zal vast wel

Afblijven!

De conversatie tijdens het voorgerecht in de pastabar G&G gaat over buikaangelegenheden. Onze collega heeft verstek moeten laten gaan, want, alhoewel zij er van ons allerminst op moest, heeft ze de hele nacht op de pot gezeten. Iemand sluit daar tijdens het hoofdgerecht elegant op aan door luidop de kwaliteit van vlees en vis te betwijfelen. Hoofdschuddend vraagt hij zich af welke vuiligheid er allemaal in ons voedsel zit. Wij geven hem overschot van gelijk en eten alles op. “Binnen honderdduizend jaar leveren wij alleen nog bionische kinderen af, “ zeg ik grappend. “Welja,” valt een collega me bij. “Tegen die tijd maken we kinderen op maat.” Waarop ik haar gedachtegang verder concretiseer in de website “Zap-Foetus” waarop je met enkele muisklikken je foetus kan samenstellen. In de bus gaat mijn fantasie onder de weldadige invloed van wijn en Limoncello helemaal met me op de loop. Ik maak een verbeeldingsvolle sprong in een tijd, waar Zap-Foetus een feit is en de ouders van kin

In de hoek!

“Het is ook nooit genoeg voor jou!” brul ik en neem mijn ontevreden zoon bij zijn nekvel. Met driftige passen stamp ik door de woonkamer en benoem giftig alle stukken speelgoed die hij van de Sint gekregen heeft. Dwing hem ondertussen om er eens goed naar te kijken. “Er zijn kinderen die niet eens speelgoed hebben!” bries ik dramatisch. “Die nog nooit in hun hele leven een stuk chocolade gegeten hebben. En jij hebt alles wat je hartje begeert, maar toch doe jij de hele dag niets anders dan zeuren en zagen en jammeren en klagen…” “Ik wil dat speelgoed allemaal niet,” fluistert hij als hij terug achter zijn bord zit. De rode plekjes in zijn bleek gezichtje kunnen me niet echt vermurwen. In mijn borst blaft de woeste hond nog slapjes na. Maar ’s avonds komt samen met de stilte het schuldgevoel mijn hart binnen geslopen. De weemoed pakt mij nu zonder pardon bij het nekvel en drukt me met de neus op de feiten. Mijn uitbarsting was onredelijk. De dag was lang, koud en duister. De bus te

Kometenstreken

Mensen die onder hetzelfde dak wonen, draaien in hun zelfverzonnen melkwegstelsel als planeten, kometen en satellieten rond elkaar in steeds dezelfde banen van terugkerende gewoontes en posities. Vanuit hun vaste plaatsen onder de pannen, rijden ze elkaar achteloos voor de voeten op dezelfde stokpaardjes, dragen dezelfde oorlogskleuren, trekken dezelfde wapens en gebruiken steevast dezelfde zakdoeken voor grote verzoeningen. En de kleine mensen onder ons draaien daarin net zo goed mee als hun grote voorbeelden. Hun banen zijn zelfs zichtbaarder, want door de beperktere communicatiemogelijkheden meer karikaturaal. Neem nu de komeet prins, die maar wat graag via een treiterbaan rakelings langs het planeetje poppy scheert. Op elke pesterige reactie volgt immers gegarandeerd een hevige reactie. En laat het net dat zijn waaraan onze komeet prins zo een vlegelachtig genoegen beleeft. Zal ik het nog wat concreter maken met een voorbeeldje uit ons persoonlijk boek met sterrenstelselvertelsel

De prins op de speld

Er was eens, bijna zestien jaren geleden, een jonkvrouw die na enige omzwervingen haar prins vond. Niet de prins op het witte paard, nee, dit exemplaar vergaloppeerde zich liever niet, maar sneed meesterlijk bochten af met een oude Renault R5. Vanaf dat moment kon men voor menig herberg hun beider ros broederlijk naast elkaar zien staan: zijn rode rakker en haar aftandse, maar blozende Opel Corsa ( die zij volhardend haar Opel Corona bleef noemen). Met een groot en luidruchtig gezelschap trokken de prille geliefden op een dag in juli naar de groener weiden van Werchter. Voor de gelegenheid hadden zij een lading tentjes van de jeugdbeweging uitgeleend. Heur lange zwarte haren droeg de jonkvrouw in een middenscheiding en aan weerszijden daarvan flonkerden op twee spelden lieflijke bloemetjes, briljant uit plastiek geslepen. Kitsch was cool. David Blowy, die zijn nieuwe naam te danken had aan een trekje teveel van een kruidige sigaret door een overmoedige prins, waardoor het paar het jaar

Onverbeterlijke onderdeurtjes (2)

“Kijk daar eens!” De welluidende stem van poppy overstijgt met gemak het geroezemoes in het lokaal van de buitenschoolse opvang. “Kijk, daar is mijn papa en zijn haren zijn geknipt!” Het was eerst even schrikken toen ze haar leeuwenkoning zonder zijn manen zag. Met open mondje staarde ze hem meewarig aan, alsof Samson in één knip al zijn krachten verloren had, om hem er vervolgens op te wijzen dat hij er toch wel heel gek uitzag. “Kijk, mijn papa met korte haren!” roept ze nog eens. De onthaaljuf voelt zich nu wel enigszins verplicht er iets over te zeggen, maar blijkbaar is dat niet voldoende voor onze dochter. “Voel maar eens!” gebiedt ze de juf. “En heeft de juf gevoeld?” vraag ik aan geliefde wanneer hij het me vertelt. Maar eigenlijk weet ik het antwoord al. Of ik dan ook nog eens mag voelen? Het mag van de Zonnekoningin. Mijn zoon jongleert met gedachten, die zo nu en dan eens op mijn hoofd belanden. Wanneer ik het op een avond met hem over een familie-uitstap heb, bewee

Ode aan mijn zoon

Mijn zoon, zo nu en dan word jij, mijn buitenkind, binnenshuis bezocht door een muze, die jou op strooptocht jaagt doorheen het hele huis. Met de nodige ernst wordt de vergaarde buit dan uitgestald op de tafel. Vorige maandag bestond deze uit drie blanco bladen (uit de printer van je vader), een geo-driehoek (van vaders bureau), een rolletje plakband (uit de rommellade van je moeder) en een stompje potlood (uit de eigen kleurdoos). Je bent een rusteloze kunstenaar. Eenmaal het creatieve appeltje in je brein gerijpt is, zou je het in één sprong van de tak willen halen. Voorlopig zie je nog weinig brood in de noeste arbeid die vereist is om de artistieke klus ook daadwerkelijk te klaren. Maar deze blauwe maandag maak je een wel zeer gehaaste indruk. Tijdens je worsteling met een onhandelbaar stuk plakband informeer je wanneer papa terugkomt van het voetbal. Je lijkt een ogenblik de tijd te wikken en te wegen, maar buigt je kleine lijf dan terug diep over de afgrond van je papieren projec

Puur natuur

Ik ben net uit bad en sta mijn blote zelf in de spiegels van de kleerkast ademloos te bewonderen. U hoort het goed. In achtvoud dan nog wel, want dat is een plezierig neveneffect wanneer je de kastdeuren in een bepaalde hoek tegenover elkaar openzet. Ik druk mijn neus wat dichter naar mijn evenbeelden. Ze staan me uitermate beeldig op het lijf geschreven. Wij knipogen buitengewoon tevreden naar elkaar en draaien de bevallige hoofden naar links en naar rechts om nog meer van onze magnifieke zelf te bekijken. Geloof mij nu maar, het ziet er werkelijk langs alle kanten schitterend uit. Ben ik verdorie ingenomen met dit lijf, van het knappe topje tot het fameuze teentje volledig tevreden. Dit mag gevierd worden met wat uitbundig gedans, dat heeft dit ‘vergelukkelijk’ lijf heus wel verdiend. Voeten, benen, buik, borst, armen, hoofd, alles in beweging. Ogenblikje, ik neem even een borstel, want een lied voor mezelf kan er ook nog bij: ‘Ik ruik zo lekker naar bloe-hoe-metjes…’ Het warme appla

De Efteling

Voor veel mensen is muziek een uitstekende manier om terug in de tijd te reizen. Op de tonen van Big in Japan stap ik alleszins moeiteloos met zevenmijlslaarzen naar de dagen waarin ik nog hartritmestoornissen kreeg bij het vooruitzicht aan de schalkse ruiters die mijn zaterdagavonden zouden doorkruisen. Uiteindelijk bleken het meestal eerder bedremmelde puistenkoppen te zijn die door de poorten van dancingland struikelden, maar wij bleven hopen. Ook het gelukzalige gesmak van een doezelend kind dat ik onder naar wasverzachter geurende lakens in zijn bedje stop, kan me in één klap terugvoeren naar mijn eigen kinderland. En tot mijn verbazing bleek de tijd ook niet al te erg aan mijn geheugen geknabbeld te hebben toen geliefde ons onlangs verraste met een tweedaagse uitstap naar de Efteling, alwaar elfen en prinsessen ondertussen met vereende krachten een ‘kasteelhotel’ recht getoverd hadden. Met een verbluffende helderheid verschenen al op voorhand beelden van de chagrijnige kop van La

Onverbeterlijke onderdeurtjes

Opa heeft poppy een tik tegen de billen gegeven. Toen zij tijdens een wandeling ondanks herhaaldelijke waarschuwingen toch weer afdwaalde naar het fietspad, had de luide gil van een pedaalridder op het nippertje een aanrijding kunnen verhinderen. Geen harde tik, hoor, zegt opa schuldbewust. En ze liet geen enkele traan. Was hoogstens een beetje stiller op de terugweg. Een eerder aangenaam bijverschijnsel als je het mij zou vragen. Tegen de tijd dat ze terug thuis aankwamen, werd hun vriendschap alweer terug beklonken met een gemeende high five. Of toch niet? Want wanneer opa enige tijd later aangeeft dat ze direct gaan eten, verspert klein kleutertje hem de weg en plant de handen ferm in de zij: Dat is niet juist, hoor opa. ‘Direct’ is Frans. Het moet ‘dadelijk’ zijn. Je praat niet goed Nederlands. Ik vermoed dat ze op dat moment even een stilte heeft ingelast om meer effect te sorteren en dan fijntjes opa volgende vraag gesteld heeft: Moet ik nu jou dan ook ‘poepeklets’ geven, opa?

Ouderdomst

Ik begin er zo langzamerhand aan te twijfelen of het spervuur aan vragen van mijn kinderen op een erkenning van mijn autoriteit op het gebied van algemene kennis wijst. Of Frank de Boosere altijd boos is, wil mijn dochter weten. Makkie, hij staat op datzelfde moment met een ergerlijk enthousiasme een nieuw koudefront aan te kondigen. Dat lijkt me een sluitend bewijs dat de brave man niet altijd boos is, waar ik haar met enige zelfvoldaanheid op wijs. Maar ik ben er toevallig ook van op de hoogte dat onze weerman vier kinderen heeft. Wat rekenkundig zou kunnen betekenen dat hij dubbel zoveel keren boos is als hun eigenste moeder, gesteld dat hij haar temperament heeft. Bijna altijd dan. Mijn kind is haar belangstelling verloren. Al die nuances en details, daar wil ze niks van weten. Jammer voor haar dat de secretaris van haar moeders geheugen daar nu net verzot op is. “Zijn de Chinezen rijker dan ons?” vraagt prins terwijl hij tegen een bal trapt. “Ze zijn met meer,” probeer ik voorz

Nina

Van ver al kan ik zien dat ze er niet zit en een paar seconden lang vrees ik dat ik de bus gemist heb. U moet weten dat Nina daar altijd zit op woensdag. Ik ken Nina niet. Tenminste, niet persoonlijk. Alleen van het bankje in het bushokje dus. Van ziens. Van haar pluisachtig, rechtopstaand engelenhaar. Van haar vleeskleurige, teenloze kniekousen. Haar voorkeur voor herfstkleuren. Van haar opgetrokken bovenlip die men makkelijk voor een glimlach kan houden, maar die vooral verbetenheid uitdrukt. Van haar dagelijkse busbeklimmingen, want mensen als Nina, die oud zijn en slecht ter been, slagen er slechts met de grootste inspanningen in om de nieuwerwetse trapjes en verhogingen die snoodaards van designers in de moderne lijnbus voorzien hebben, te overwinnen. Dat gaat als volgt; eerst strekken zij hun armen uit en graaien wat in het luchtledige tot hun klauwtjes in het beste geval een stang, maar soms ook een flapperend kledingstuk van de voorganger vinden. Dan proberen ze schommelend hun

Ik hoew van je lieft mama ik

Er zullen ongetwijfeld families bestaan die erin slagen om hun avondeten in totale stilte naar binnen te werken. Naar het schijnt hoort dat ook zo. Al is de reden daartoe mij onduidelijk. Ons gezin blinkt nochtans uit in de knabbel/babbelcombinatie en wij hebben tot nu toe daar nog geen slokdarmverstuikingen of andere kwalen aan overgehouden. Integendeel, het is net op zulke momenten dat de kinderen ons als ouders met (volle) mondjesmaat toelaten in hun leventje buiten de deuren van het nest. Vanavond werd ons een blik gegund op de speelplaatsliefde van onze vijfjarige dochter. Tussen twee happen door blijkt dat ‘ze niet meer op Q. is’. De toon waarop ze ons dit meedeelt, verraadt een bewonderenswaardige berusting. Als had ze net om nog een beetje meer rijst gevraagd. “E. is al op Q.. En nog andere kinderen ook,” licht ze verder toe en wij, die haar ondertussen al goed kennen, begrijpen. Het wordt popppy te druk in haar liefdesparadijs. Tot overmaat van ramp blijkt Q. zelf dan weer o

Schots rokje

Daar staat ze. Aan de toog. Ze bestelt een drankje. Schots rokje aan. En daaronder een stel welgevormde benen. Jong nog. En blond. Hebben de mannen haar gezien? Natuurlijk hebben de mannen haar gezien, het zal nog niet, dat zijn gezonde jongens. Met testosteron. Die mannen moeten daar naar kijken. Dat is de natuur. “Goed voorzien van oren en poten,” grijnzen ze eensgezind. En dan zien de vrouwen haar ook. Of beter nog, ze zien dat de mannen haar zien. Draaien boos met hun ogen. Gespeeld boos, want hun mannen mogen daar naar kijken. Natuurlijk wel. Zo een kort Schots rokje. Dat zijn gezonde jongens. Met testosteron. Die moeten dat zien. Dat is de natuur. Zijn ze niet jaloers? Ach welnee, zo flauw zijn ze niet. Meer nog, ze kijken net zo graag naar dat heupwiegend geruit stukje textiel. De voorgevel is ook dik in orde, oordeelt het deskundig oog der mannen. Maar zo ver waren de vrouwen nog niet. Die waren net iets te lang blijven hangen bij het perfecte kontje. Maar nu stijgt hun blik

De kardinaal en het vogeltje (of Godfried en de mus)

De kardinaal kijkt door het raam. Twee vogeltjes spelen tikkertje in een boom. Een lieflijk tafereel dat hij in rustiger tijden gaarne gadesloeg, maar vanbinnen in hem roert er zich nu van alles. De onrust borrelt zuur omhoog in zijn maag. Na het verhaal van Roger was hij uit de lucht gevallen. Niet als een engel, nee. Als een stom stuk graniet tegen de vlakte geslagen en verdoofd blijven liggen. Natuurlijk was hij uiteindelijk toch in beweging gekomen en vertrokken, maar hij kon bij god niet recapituleren hoe hij thuis geraakt was. En wat er door zijn hoofd gevlogen was onderweg. Ergens ligt hij daar nog steeds, in totale verbijstering. Sindsdien zit er een vloek in Godfried. Hij onderdrukt het, natuurlijk, zoals hij dat in gezelschap doet met een boertje na het eten. Maar weg is het niet. 't Zit daar blijkbaar goed. Om hem te pesten. Of te testen. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. De vogels lijken met elkaar te praten. De maakt hem enigszins nieuwsgierig en hij opent het raam.

Communautaire knuffels

Onderweg van school naar huis komt er een man langs me lopen. “Heb je dat gezien?” vraagt hij. De verontwaardiging spat van zijn gezicht af. “Schandalig is het. Heb je gezien hoe hard ze hier rijden vlak aan een school?” Hij schudt zijn chagrijnige kop, trekt diepe rimpels in zijn voorhoofd. Het is hem aan te zien dat hij dat al eerder heeft gedaan. “Huhu,” mompel ik, want ik moet eerlijk bekennen dat ik het niet gezien heb, maar ik denk er niet aan om zijn woorden in twijfel te trekken. “Een man die 140 rijdt naar zijn werk in Leuven. Die pakken ze wel. Die mag zijn centen gaan neerleggen. Terwijl ze het hier allemaal laten gebeuren. Hier mag dat allemaal.” Verongelijkt trekt hij zijn mondhoeken nog verder naar beneden. Een mens wordt daar niet schoner van. “Huhu,” knik ik halfhartig. “En tegen die bruine mannen doen ze al helemaal niks. Die mogen alles.” Huhu? Hoe zijn we ineens bij ‘die bruine mannen’ beland? Ik word kriegel als ze zo beginnen. De kinderen huppelen een paar